Stap 1
In kaart brengen signalen
Als een beroepskracht signalen opvangt van huiselijk geweld of kindermishandeling, wordt van hem gevraagd om deze signalen in kaart te brengen. Hij legt deze signalen vast, evenals (de uitkomsten van) de gesprekken die hij over de signalen voert, de stappen die hij zet en de besluiten die hij neemt. Ook de gegevens die de signalen weerspreken worden vastgelegd. Bij het in kaart brengen van signalen volgt de beroepskracht de protocollen en aanwijzingen van zijn eigen organisatie of praktijk.
Kindcheck:
Bij cliënten/patiënten waar de (medische) conditie of situatie een risico kan inhouden voor kinderen die afhankelijk zijn van de cliënt / patiënt (bv psychiatrie of verslaving) en bij cliënten/patiënten die te maken hebben met huiselijk geweld is de beroepskracht verplicht een zogenaamde “kindcheck” uit te voeren. De beroepskracht wordt gevraagd een antwoord te hebben op de volgende twee vragen:
1 “Heeft cliënt/patiënt de zorg over een kind / kinderen?“
2 “Kan worden vastgesteld dat het kind / de kinderen veilig zijn?”
Er wordt geen uitgebreid onderzoek gevraagd van de beroepskracht; als de 2e vraag niet beantwoord kan worden door de beroepskracht, is het op basis van de meldcode verplicht om Veilig Thuis te consulteren.
Verwijsindex:
In geval van een vermoeden van kindermishandeling zal de professional doorgaans niet alleen de stappen van de meldcode zetten maar daarnaast ook moeten overwegen of een melding in de verwijsindex risicojongeren (VIR) nodig is. De meldcode heeft tot doel hulpverlening op gang te brengen. De verwijsindex daarentegen heeft tot doel om hulpverleners die met dezelfde jongere te maken hebben met elkaar in contact te brengen. De overweging van een melding in de VIR is verplicht voor beroepskrachten van organisaties/instellingen die al met de VIR werken.